Fluitsignalen
Ik bekijk een vrouw tijdens mijn metrorit naar huis. Zij staat op vier meter afstand met haar rug naar me toe. Ik heb geen idee hoe oud ze is. Ze heeft lang blond haar en een goed zittende spijkerbroek. Net niet te strak. Ze draagt een donkerbruin suède jasje met bijpassende laarzen. Ze heeft duidelijk haar best gedaan om er aantrekkelijk uit te zien. Ik bewonder haar drie haltes. Dan draait ze zich om. Ik schat haar zo’n vijfentwintig jaar. Al na drie seconden moet ik mijn blik afwenden. Ongemak. Gêne. Jammer. Draaide ze maar weer terug. Maar ik ben degene die tegen de rijrichting inkijkt.
Hoe lang mag ik als man naar een onbekende vrouw kijken voordat zij het als ongepast ervaart? Hierover nadenkend, besef ik me dat iedereen dagelijks, gewild of ongewild, meermalen bekeken wordt. Bijvoorbeeld wanneer je vanuit de trein op een druk perron stapt of bij het betreden van een volle filmzaal.
Het passeren van een bouwterrein is een mooie clichésituatie waarbij veel vrouwen zich ongemakkelijk voelen. En terecht, want we kijken naar je. We leggen het werk even stil en we geven blijk van onze bewondering. Ik schrijf ‘we’, omdat ik hier vanuit een algemeen manzijn spreek. Zelf ben ik nooit bouwvakker geworden. Ik kan namelijk niet fluiten. (Er zijn ook vrouwen die zich zorgen maken als er niet naar ze wordt gefloten. Een vriendin van mij is zelfs een keer teruggelopen om de mannen ter verantwoording te roepen: ‘Hé, ben ik soms niet fluitwaardig?’)
Misschien zijn vrouwen minder luidruchtig, maar ik denk dat vrouwen mannen ruimschoots overtreffen als het gaat om ‘stijlobservatie’. Mijn ervaring is dat twee of meer vrouwen, gezeten op een terras, iedere passant aan een grondig stijloordeel onderwerpen. Genietend van een kop koffie hoor ik ze dan over een voorbijgangster smoezen: ‘Moet je haar zien, die combinatie kan echt niet.’ Terwijl ik net dacht: ‘Hmmm…leuk setje’.
Ik kan me de opmerkingen die over mij gemaakt worden als ik een terras passeer trouwens ook levendig voorstellen: ‘Die gast is zeker vrijgezel. Geen vrouw zou hem zo de deur uit laten gaan. Moet je die wortelbroek zien!’ Ik loop weleens een straatje om als ik niet terraswaardig ben gekleed. Bij het ontbijt krijg ik van mijn vrouw al de nodige signalen. De subtiele zijn meestal in vraagvorm: ‘Zit je blauwe polo nog in de was?’ Of: ‘Hoef je vandaag niet naar een klant?’ Maar vaak is ze pijnlijk direct. ‘Dat T-shirt, dat kan écht niet schat. Ik dacht dat we hadden afgesproken dat je die voortaan als poetslap ging gebruiken.’
Conclusies: 1. Het oog van de vrouw wil ook wat. 2. Kleren maken de man. 3. Er is werk aan de winkel.
Enjoy now,
Miro